Ds. Van de Ham ‘Pasen, de taal van de liefde’
Ds. E. van den Ham is als predikant verbonden aan de Oosterkerk in de Zoetermeerse wijk Oosterheem en trad op als achterwacht voor de Hervormde gemeente uit Zevenhuizen vanwege onderbezetting na het vertrek van ds. Van Vreeswijk.
Jezus zei tegen haar: ‘Marjam!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Johannes 20:16) Weergaloos mooi beschrijft het Evangelie van Johannes de opstanding van de Here Jezus. Als ergens duidelijk wordt wat de opstanding van Jezus voor een mensenkind betekent, dan is het hier. In Johannes 20 komen we geen discussie tegen over wat kan en wat niet kan. We horen niet hoe de opstanding in zijn werk is gegaan. We worden meegenomen met Maria Magdalena. We mogen mee met een vrouw die zeer veel van Jezus gehouden heeft – en dat nog doet. Zo wordt de opstanding beschreven vanuit het perspectief van Maria Magdalena en daarmee vanuit het perspectief van de liefde. Het radeloze verdriet van deze Maria vanwege de dood van Jezus raakt ons. Aan haar verdriet wordt duidelijk hoezeer zij Jezus heeft liefgehad. Het is dan ook nogal wat: Jezus heeft haar verlost van zeven duivelen. Wie Bijbels heeft leren tellen, weet wat dat betekent: ze was compleet in de macht van de duivel! En dan verlost te worden! Geen wonder dat zij als eerste wordt genoemd onder de vrouwen die Jezus volgden, samen met de discipelen. Kunt u haar verdriet om de gruwelijke dood van Jezus aan het kruis begrijpen? Ontroerend is het dat ze in alle vroegte naar het graf is gegaan om nog voor het lichaam van Jezus te zorgen. “toen het nog donker was…“, zegt de tekst. Nou, zo is het zeker in haar leven. Met de dood van Jezus is het donker geworden.
De tranen in haar ogen vertroebelen haar zicht. Ze heeft geen zicht op de boodschappers uit de hemel en zelfs niet op de opgestane Jezus. Zij herkent Hem bij het horen van haar naam: “Marjam!” Jammer genoeg komt in onze vertalingen niet tot uitdrukking dat Jezus haar naam noemt in haar moedertaal, het Aramees. Want er staat niet ‘Maria’, maar ‘Marjam’ – de naam die ze van haar ouders heeft gekregen en die haar vrienden kenden. We kennen die naam uit het Oude Testament, en dan in het Hebreeuws: Mirjam. Dat Jezus haar moedertaal gebruikt, horen we aan haar antwoord. Ze antwoordt hem immers ook in het Aramees. “Rabboeni! - Mijn meester!” Want je moedertaal – dat is de taal van de liefde! Jezus spreekt die taal als geen ander. Die herkent ze! De klank van de liefde brengt Jezus terug in haar leven! De klank van de liefde doet haar beseffen dat Jezus leeft. De klank van de liefde gaat verloren in debatten over de op[1]standing. In die debatten gaat het over iets, maar niet over Iemand. In die debatten verschijnt Hij nooit als de levende. Maar als je Hem je naam hoort noemen, in je moedertaal, met de klank van de liefde, dan wéét je dat Hij leeft. Zo heeft Hij mijn naam genoemd, de naam die ik kreeg van m’n ouders, die m’n vrienden kennen. Hij sprak die naam ooit uit in m’n moedertaal, met de klank van de liefde, bij het doopvont. Telkens hoor ik Hem in het spreken van de Geest! Om ook mij in m’n moedertaal, de taal van de liefde te laten antwoorden: “Mijn Meester!” Dat is het antwoord van de liefde aan Jezus, Die leeft!